Oefen je grammatica voor de toets Unit 1 klas 2 blue label

Oefenen met de simple present (I go, he goes) in een bevestigende zin

  • oefening 1: multiple choice met de simple present
  • oefening 2: invuloefening met de simple present
  • oefening 3: multiple choice met de vormen van de simple present (go of goes)

Oefenen met ja/nee vragen (do you go? en does he go?)

  • oefening 1: ja/nee vragen maken met to do in de Simple Present
  • oefening 2: ja/nee vragen maken met to do  in de Simple Present

Oefeningen met do en does

  • oefening 1: multiple choice met do en does
  • oefening 2: multiple choice met do en does
  • oefening 3: multiple choice met do, does, don’t en doesn’t

Oefenen met bevestigende zinnen in de Simple Past (verleden tijd van regelmatige werkwoorden)

  • oefening 1: multiple choice met de vorm van de verleden tijd van regelmatige werkwoorden
  • oefening 2: drie invuloefeningen met de verleden tijd van regelmatige werkwoorden

Oefenen met (on)regelmatige werkwoorden in bevestigende, vragende en ontkennende zinnen in de Simple Past

  • oefening 1: maak bevestigende zinnen met de Simple Past
  • oefening 2: maak ontkennende zinnen met de Simple Past
  • oefening 3: maak vragende zinnen met de Simple Past
  • oefening 4: invuloefening met (on)regelmatige werkwoorden in bevestigende, vragende en ontkennende zinnen in de Simple Past.
  • oefening 5: verschillende oefeningen met de Simple Past

Oefeningen met de tag-question (He is going, isn’t he?)

  • oefening 1: multiple choice oefening met de tag (tegenwoordige en verleden tijd)
  • oefening 2: multiple choice oefening met de tag (tegenwoordige en verleden tijd)
  • oefening 3: invuloefening met de tag (tegenwoordige en verleden tijd)
  • oefening 4: invuloefening met de tag van be, canhave, do, mustwill/shall

Oefenen met -er en -est (als je wilt vergelijken)

  • oefening 1: invuloefening met -er en -est
  • oefening 2: invuloefening met -er en -est
  • oefening 3: multiple choice oefening over het gebruik van – er of -est
  • oefening 4: maak zinnen met as … as
  • oefening 5: maak zinnen met not as … as
  • oefening 6: invuloefening met de juiste vormen van -er en -est
  • oefening 7: oefen met de spelling van de -y / -ie

Oefenen met who, which of geen betrekkelijk voornaamwoord

  • oefening 1: multiple choice oefening waar je moet kiezen tussen who of which 
  • oefening 2: invuloefening met who of which
  • oefening 3: invuloefening met who of which
  • oefening 4: multiple choice oefening waar je moet beslissen of je who of which kunt weglaten 

Oefenen met de plaats van het bijwoord van tijd en plaats

  • oefening 1: sleep woorden en zinnen op hun juiste plek
  • oefening 2: invuloefening met het bijwoord van plaats en tijd
  • oefening 3: invuloefening met het bijwoord van plaats en tijd

Oefen je woordjes met de gecontroleerde WRTS-lijsten van ThiemeMeulenhoff.