Bij dit  onderdeel gaat om het gebruik van de tijden. Met behulp van de oefeningen leer je wanneer je ze gebruikt en hoe je weet wanneer je welke tijd moet gebruiken. Het zijn zogenaamde ‘contrasterende oefeningen’ waarin je telkens moet kiezen tussen twee tijden die een tegengesteld paar vormen.

Simple Present – Present Continuous/Progressive
(He goes – He is going)
Simple Past – Past Continuous/Progressive
(He went – He was going)
Simple Past – Present Perfect
(He went – He has gone)
Simple Past – Past Perfect
(He went – He had gone)
Present Perfect – Present Perfect Continuous
(He has gone – He has been going)
Past Perfect – Past Perfect Continuous
(He had gone – He had been going)
Present Continuous en de Present Perfect Continuous
(I am going – I have been going)
 

 

Uiteindelijk gaat het er om dat je de verschillende Engelse tijden foutloos door elkaar kunt gebruiken tijdens spreken, schrijven, enzovoorts. Ga naar mix van tijden, als je dit wilt oefenen.

Als je de onregelmatige werkwoorden (go-went-gone) wilt oefenen, ga dan naar de onregelmatige werkwoorden oefeningen).

Mocht je je geheugen willen opfrissen, neem dan een kijkje bij deze uitgebreide lijst onregelmatige werkwoorden.

Engelse tijden